bron: Handboek scheiden en de kinderen Ed Spruijt & Helga Kormos

1] In het onderzoek zijn in 2006 t/m 2013 in totaal 7700 scholieren van 9 t/m 16 jaar in de klas op school schriftelijk ondervraagd. De response was zeer hoog: meer dan 95%. Centraal staat de vraag wat het effect is van ouderlijke conflicten, inclusief scheiding, op het welzijn en de problemen van kinderen.

2] Het CBS presenteert regelmatig cijfers over echtscheiding en het aantal eenoudergezinnen en stiefgezinnen. Die cijfers zijn gebaseerd op officiële statistieken en gemeenteadministraties. De werkelijkheid wijkt daar nogal eens vanaf, zoals ook weer blijkt uit het onderzoek Scholieren & Gezinnen 2013. Officieel kunnen kinderen maar op 1 adres zijn ingeschreven terwijl het aantal kinderen dat afwisselend bij de ene en bij de andere ouder woont (co-ouderschap), dus feitelijk op 2 adressen, de laatste jaren sterk is toegenomen. Was het percentage co-ouderkinderen 10 jaar geleden nog ongeveer 5%, nu is dan minstens 20%.

3] In het onderzoek blijken 1400 kinderen gescheiden ouders te hebben. Dat is voor Nederlandse begrippen maar ook internationaal een grote steekproef scheidingskinderen over wie betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan. Opvallend is dat veel meer kinderen dan tot nu toe bekend was, in hun gezin te maken hebben met een stiefouder. De officiële cijfers gaan uit van ongeveer 150.000 stiefgezinnen in Nederland met bijna 300.000 stiefkinderen. Maar meer dan de helft van de scholieren in het onderzoek geeft aan met een stiefouder te wonen. Omgerekend zijn dat minstens 250.000 stiefgezinnen met bijna 500.000 kinderen. Beroepskrachten moeten op de hoogte zijn van de woonsituatie van het kind.

4] De co-ouderkinderen hebben zelfs vaak in beide gezinnen met een stiefouder te maken. De adviezen in het handboek voor stiefouders verdienen dus nog meer nadruk:
  • niet te snel na het vertrek van de biologische ouder met een stiefouder komen aanzetten,
  • luisteren naar de kinderen wat zij van de situatie vinden,
  • stiefouders (-moeders!) niet direct laten opvoeden: dat moet de inwonende ouder doen,
  • rekening houden met de andere, uitwonende ouder.

Het is wel goed voor stiefgezinnen om een nieuw ritueel te bedenken (een herfstmaaltijd?) of een huisdier te nemen. De nieuwe partners moeten ook nog voldoende tijd voor elkaar over houden, naast hun werk. Een hele klus.

5] Belangrijk is ook om niet te veel tegelijk te veranderen. Blijf bijvoorbeeld als er verhuisd moet worden zoveel mogelijk in dezelfde buurt wonen en houd het contact met de familie (grootouders) in stand.

6] Bekend is dat kinderen in vadergezinnen meer problemen hebben (of voor de scheiding al hadden) dan kinderen in moedergezinnen. Uit dit onderzoek blijkt nu dat dit sterker geldt voor vadergezinnen met een stiefmoeder dan vadergezinnen zonder stiefmoeder. Dat heeft te maken met het feit dat stiefmoeders gemiddeld relatief jong (en dus minder ervaren), vaak zelf (nog) geen eigen kinderen hebben, jonger zijn dan de uitwonende biologische moeder, te veel taken in het gezin krijgen of zelf op zich nemen, en te hooggespannen verwachtingen hebben over een harmonieus gezinsleven.

7] Problemen van scheidingskinderen (op diverse plaatsen in het boek vermeld) hangen vooral samen met:
  • chronische ouderlijke ruzie
  • een niet goed functionerende (problemen van de) inwonende ouder (meestal moeder)
  • te veel veranderingen (gezin uit elkaar, verhuizing, minder geld, stiefouder(s), verlies contact met familie)
  • een slechte band met uitwonende ouder (de vader). (Let wel: het gaat om de band niet om de mate van contact).
  • een recente scheiding (sommige nadelige effecten zwakken iets af), maar er zijn ook zeer hardnekkige langetermijn effecten: grotere kans op eigen scheiding, meer kans op depressieve gevoelens op volwassen leeftijd).
  • financiële achteruitgang

8] Opvallend is dat er anno 2013 minder wordt gescheiden door hoger opgeleiden (zij zijn wellicht meer bereid en in staat om hun conflicten te beheersen) en door ouders met een bepaalde geloofsovertuiging (zij hebben wellicht een grotere inzet om hun relatie in stand te houden). Voor beide groepen zou kunnen gelden dat zij zich meer bewust zijn van de negatieve effecten van scheiding voor kinderen en dat zij eerder advies en hulp zoeken.

9] Het ouderschapsplan (verplicht voor ouders die willen scheiden sinds 2009) is onder andere een poging om de belangen van kinderen na de scheiding beter in het oog te houden. Ouders worden uitgenodigd (gedwongen) meer na te denken wat er met de kinderen moet gebeuren na de scheiding. Uit ervaring in andere landen blijkt dat veel ouders wel hulp nodig hebben om zo’n plan te maken en zich daaraan te houden! Bovendien is periodieke bijstelling nodig. In Nederland zouden de Centra voor Jeugd en Gezin advies en hulp kunnen geven. Beroepskrachten moeten hiervan op de hoogte zijn. Het zou mooi zijn als het ouderschapsplan zich zou ontwikkelen tot een ‘opvoedbelofte’, een soort ouderschapsplan bij de geboorte van elk kind, met daarin de afspraak dat beide ouders – ook als zij uit elkaar mochten gaan – het belang van het kind in het oog zullen houden.

10] Ouderlijke conflicten en psychologisch en fysiek geweld komen in scheidingsgezinnen vaker voor dan in intacte gezinnen. Getuige zijn van partnergeweld kan kinderen ernstig beschadigen en daar komt bij dat partnergeweld niet zelden samengaat met geweld tegen kinderen. Een specifiek probleem in het kader van scheiding is oudervervreemding of ouderverstoting. Er moet worden verondersteld dat ook in Nederland, zoals in een aantal andere landen, in ongeveer 10 procent van de scheidingen sprake is van ouderverstoting of oudervervreemding. De betrokken kinderen krijgen te maken met diverse problemen: een lager welbevinden, meer angstgevoelens en meer depressieve gevoelens.

11] Kinderen zijn in het scheidingsproces de derde en zwakste partij. Zij kunnen niet anders dan afwachten wat de eerste twee partijen (moeders en vaders) beslissen en worden vaak nauwelijks gehoord. Dit komt natuurlijk vooral omdat scheidende ouders zelf erg in beslag genomen worden door de scheiding. Daarom zouden overal in het land programma’s voor kinderen beschikbaar moeten zijn waar zij, onder begeleiding, met leeftijdgenoten kunnen praten over hun ervaringen thuis. Uit binnen- en buitenlands onderzoek blijkt overduidelijk de grote betekenis van deze programma’s (zoals KIES (Kinderen In Echtscheiding Situatie), JES (Jij En Scheiding), en Zandkastelen) voor het welbevinden van kinderen en jongeren.

12] Het is tekenend voor de huidige discussie over ouderlijke scheiding dat in de nieuwe wet van 2009 ‘gelijkwaardig ouderschap’ centraal staat. Alsof het kind belang heeft bij een verdeling in tweeën tussen beide exen. Uit onderzoek blijkt dat naast beheersing van ouderlijke ruzies, continuïteit voor het kind veel belangrijker is, naast een goede band met beide ouders die voor de scheiding moet zijn opgebouwd. Het is te hopen dat in een volgende wet niet ‘gelijkwaardig ouderschap’ centraal zal staan maar ‘kindwaardig ouderschap’.